Klachten en diagnose
Klachten bij kraakbeenletsel
Pijn staat meestal op de voorgrond. Het betreft vaak pijnklachten bij duurinspanning. Daarnaast komen zwelling van de knie door vochtvorming (hydrops), slotklachten door losse stukken kraakbeen of door slecht glijdende kraakbeen lagen (ook wel pseudoslotklachten genoemd), Instabiliteitklachten en krakende geluiden (crepitaties) voor. De instabiliteit is anders dan bij voorbeeld bij het letsel van de voorste kruisband. Een reflexmatige ontspanning van de spieren van het bovenbeen op een pijnprikkel vanuit het kraakbeen, vaak in een bepaald traject van beweging of in een bepaalde stand van de knie, veroorzaakt het gevoel van "giving-way" of het gevoel geen macht te hebben over de knie.
Voor het genezen van de beschadiging maakt het een aanzienlijk verschil of het kraakbeen alleen oppervlakkig beschadigd is of dat er contact bestaat met het onderliggende bot. Met andere woorden de ernst van de beschadiging bepaalt de genezingstendens. De traumatische letsels die tot op het bot doorlopen hebben over het algemeen een betere genezingstendens dan de oppervlakkige beschadigingen.
Op de foto's zijn zogenaamd full thickness defecten zichtbaar in de mediale femurcondyl (binnenzijde van het bovenbeen) met een oppervlak van 1.5 x 1.5 cm (rechts) en de laterale condyl (buitenzijde bovenbeen) (links).
Diagnose
De orthopedisch chirurg stelt de diagnose aan de hand van het trauma mechanisme, de aard van de klachten, het lichamelijk onderzoek, röntgenfoto’s, eventueel een MRI-scan of door middel van een kijkoperatie (arthroscopie). Kraakbeenklachten zijn vooral duurinspanningsafhankelijk. Op een MRI zijn subtiele afwijkingen (graad I en II) van het kraakbeen moeilijk aan te tonen. Daarbij moet ook worden opgemerkt dat een MRI een anatomische weergave geeft van het kraakbeen en dat het geen indruk geeft over de dynamische eigenschappen van het kraakbeen zoals tijdens belasting plaatsvindt. De kijkoperatie geldt daarom voor de exacte beoordeling van de grootte en de diepte van het kraakbeendefect als de gouden standaard.
Op de foto van een MRI afbeelding is bij de rode pijlen een graad III tot IV kraakbeendefect te zien. De blauwe pijlen geven het gebied aan waar het kraakbeen op deze MRI een normaal aspect vertoont. Het overgangsgebied is moeilijker te beoordelen en hier geeft een arthroscopie meer duidelijkheid. Op grond van deze MRI is het waarschijnlijk dat dit de klachten veroorzaakt maar zekerheid kan alleen worden verkregen als een eventuele behandeling van het kraakbeen de klachten en beperkingen doet verdwijnen!