Operatief
Het algoritme van de behandeling van focale kraakbeenletsels (dus niet de gevorderde artrosen!) wordt weergegeven in het onderstaande schema. Dit algoritme is ontwikkeld in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) door Prof. dr. Daniel Saris en zijn team. Saris is in Nederland dé expert in de kraakbeenproblematiek en haar behandelingsmogelijkheden. In het UMCU wordt veel basaalwetenschappelijk onderzoek verricht. De diverse opties worden in deze rubriek verder besproken.
Met als doel REPARATIE van kraakbeen:
- microfractuurtechniek (ijspik methode)
Met deze techniek wordt de onderliggende botlaag (de cortex)geperforeerd met een gebogen priem (zie de rechter foto)om vanuit de zich daaronder bevindende cellen van het beenmerg een nieuwe laag te vormen bestaande uit een mengsel van kraakbeen en bindweefsel. De linker foto toont een traumatisch letsel dat met deze techniek behandeld kan worden. De foto er naast toont het behandelde defect met de microfractuur gaatjes waaruit bloed sijpelt. In feite vormt zich vanuit het beenmerg een stolsel met daarin mesenchymale cellen. Een stabiele wand rond het kraakbeendefect is een belangrijke voorwaarde. Er is dan sprake van een "contained defect". Het oorspronkelijke kraakbeen wordt hiermee niet hersteld. Het nieuwe littekenkraakbeen is minder veerkrachtig maar dit is altijd beter dan het kale botoppervlak. Het genezingsproces, voor zover daar van mag worden gesproken, vergt enkele maanden tot een jaar. Het te behandelen oppervlak mag niet te groot zijn (2 euro munt) en elkaar rakende oppervlakken ("kissing lesions") kunnen niet op deze manier worden behandeld. De duurzaamheid van het nieuwe littekenkraakbeen is beperkt en om die reden wordt regelmatig ook de belastingsas gecorrigeerd teneinde het nieuwe littekenkraakbeen te ontlasten (zie ook bij arthrose: de osteotomie). Op de onderstaande foto's nog een voorbeeld van een defect dat behandeld wordt met microfracturing.
Op de onderstaande foto's is het effect van microfracturing goed zichtbaar. Het grote defect ter plaatse van het bovenbeen, behandeld in 2013, blijkt nu in 2020 volledig opgevuld met littekenkraakbeen dat iets zachter is dan het oorspronkelijke kraakbeen maar er wel voor heeft gezorgd dat de patiënt geen klachten meer heeft. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hier ook een kleine standscorrectie (osteotomie) is verricht. Vermindering van de druk aan de binnenzijde van de knie door de osteotomie heeft de groei van dit kraakbeen gefaciliteerd.
- forage (Beckse of Pridie boringen)
Dit is een wat oudere behandelingsmethode die ook tot doel heeft littekenkraakbeen in het kale botdefect te verkrijgen. Met een boortje worden gaatjes tot in het onderliggende beenmerg geboord. De foto toont de achterzijde van een omgeslagen knieschijf waar ten gevolge van een ongeval het kraakbeen is beschadigd. Deze behandeling is om technische redenen niet toe te passen in het tibiaplateau. De hoek waarin geboord wordt, is te groot.
- nettoyage met shaver (mechanisch) of warmte behandeling (radiofrequency ablation (RFA) of co-ablatie)
Vooral graad 2 en 3 kraakbeenletsels komen soms in aanmerking voor een nettoyage met een shaver (zie foto) maar het effect van deze behandeling is niet voorspelbaar en vaak tijdelijk. Met behulp van een multi-electrode warmte behandeling (oa Vulcan, Arthrocare, Apollo of OPES-methode) kan kraakbeen ook worden genettoyeerd. Losgeraakte kraakbeenschollen en fibrillaties worden als het ware versmolten met de onderliggende kraakbeenlaag teneinde verdere schade te beperken (het effect is vergelijkbaar met de vormverandering van een marchmellow in het vuur). Na een arthroscopie wordt het behandelde oppervlak bedekt met bloed waardoor het defect als het ware gestabiliseerd wordt en de kans op progressie van de afwijking wordt verkleind. Het effect van deze "nettoyages" is echter niet met zekerheid voorspelbaar.
Met als doel VERVANGEN van kraakbeen:
Kraakbeencellen worden uit de knie verwijderd tijdens een kijkoperatie (een biopsie), vervolgens gekweekt in een laboratorium waarbij de kraakbeencellen vermeerderen, vervolgens worden bewerkt en met een meestal kleine snede weer worden teruggeplaatst in het beschadigde gedeelte in de knie om daar een nieuwe kraakbeenbedekking te geven. Met de behandeling worden vooral traumatische defecten van het kraakbeen behandeld en niet artrose. Er zijn diverse technieken en behandel methoden beschreven (ACI, MACI, Chondroselect etc.)
Met deze methode worden middelgrote defecten (tot ongeveer 2 euromunt grootte) behandeld. Het is een nog erg kostbare methode van kraakbeenbehandeling waarvan het gunstige effect inmiddels wel wetenschappelijk is aangetoond.
Op dit moment wordt in de media melding gemaakt van de "Koreaanse methode" van kraakbeenletsel behandeling. In Nederland wordt deze techniek, die als veelbelovend wordt bestempeld, nog in beperkte mate toegepast. De klinische resultaten lijken bij de eerste patiënten die op deze wijze zijn behandeld goed maar verder klinisch en wetenschappelijk onderzoek is nodig om de techniek op grotere schaal toe te gaan passen. Een belangrijk voordeel is de relatief eenvoudigere operatie techniek.
- toediening van een bio-scaffold met eigen bloed (BST Cargel, Hyalofast)
Deze nieuwe technieken vereisen ook een open procedure. De eigen stamcellen uit het bloed worden in een gelei (bio-scaffold) ingebracht in het genettoyeerde defect. De behandeling is beperkt tot focale (meestal post-traumatische) kraakbeendefecten tot ongeveer 2 euromunt grootte. Het beschadigde gebied wordt na nettoyage waarbij een contained defect (gat met opstaande rand) wordt gemaakt, eerst behandeld met microfracturing (zie boven). Daarna wordt de Cargel behandeling verricht. De middellange termijn resultaten (5 jaar follow up) lijken veelbelovend te zijn. Deze techniek is dus niet geschikt voor grote oppervlakken kraakbeenschade!
Hyalofast is ook een scaffold waarin de stamcellen vanuit de microfracturing in de scaffold doordringen en een nieuwe bedekking vormt met littekenkraakbeen. De eerste resultaten zijn ook hier veelbelovend maar de technieken zijn vrij kostbaar en worden niet in de vergoeding door verzekeraars berekend. Ook hier is het te behandelen oppervlak beperkt tot ongeveer 2 euromunt grootte en is de behandeling alleen geindiceerd als er een contained defect is. De scaffold moet in het kraakbeendefect worden aangebracht. De kraakbeendefecten als onderdeel van een artrose van de knie worden op deze manier niet behandeld. Meestal is er dan geen sprake van een defect met opstaande rand (contained defect).
Een voorbeeld van de Hyalofastbehandeling is weergegeven in onderstaande foto's. Het betreft een traumatische beschadiging van de knieschijf na een val bij een nog jonge patiënt. Dit is overigens niet de ideale plek in verband met de schuifkrachten die de knieschijf ondervindt bij de buiging van de knie. De behandeling heeft wel geleid tot belangrijke vermindering van (pijn)klachten, hoewel het herstel wel enige maanden in beslag neemt en de nabehandeling zeer defensief heeft plaatsgevonden.
- verplaatsing van eigen bot/kraakbeen cylinders (OATS of mozaïek plastiek)
Uit een niet “dragend” gedeelte van het kniegewricht worden kleine pijpjes kraakbeen met onderliggend bot geboord. Het juist bepalen van het donorgebied is van groot belang om klachten in dit goede gedeelte van het gewricht te voorkomen. De kraakbeenpijpjes worden vervolgens in het beschadigde gebied geplaatst. Er wordt geprobeerd de precieze vorm van het gewrichtsoppervlak te herstellen (zogenaamde fingerprinting). Ook bij deze technieken is de grootte van het defect beperkt tot ongeveer 2 euromunt.
Bij deze in Nederland niet frequent verrichte ingreep wordt donorweefsel gebruikt. Het kraakbeen met onderliggend bot, wordt in de juiste vorm gebracht en in het defect gebracht. Ten behoeve van bepaling van de grootte van het defect wordt zo nodig een CT-scan gemaakt.
Deze methode wordt gereserveerd voor patiënten die met de meer gangbare methoden geen verbetering van klachten en beperkingen hebben gekregen en vaak nog te jong zijn voor een gewrichtsvervanging. Het betreft hier vaak defecten groter dan 2 euromunt. Op de foto wordt schematisch weergegeven hoe een segment ter plaatse van de binnenzijde van het bovenbeen (de mediale femurcondyl) kan worden vervangen.
- gewricht distractie
Het verminderen van de druk op het beschadigde kraakbeen wordt tegenwoordig ook weer met een fixatie van buitenaf (fixateur externe) uitgevoerd waarmee tot heden vooral complexe fracturen worden behandeld (Ilizarov methode). Er worden gunstige resultaten beschreven maar daarbij moet worden aangetekend dat het om een kleine zogenaamde pilotstudie van slechts 20 patiënten gaat. Bij de behandelingsmethoden met een fixatie van buitenaf door de huid heen, is de pengatinfectie een belangrijke complicatie die de implantatie van een toekomstige prothese kan compromitteren. Het ontlastende effect van de distractie is vergelijkbaar met het effect van een osteotomie (zie bij artrose). In beide methoden is de duur van het effect nog moeilijk voorspelbaar. De behandeling is alleen geindiceerd in selecte gevallen.
Het succes van een operatieve behandeling is afhankelijk van de ernst en uitgebreidheid respectievelijk de omvang en plaats van de kraakbeenschade, de al aanwezige pijn, andere afwijkingen (ernstig O-been, meniscusletsel, instabiliteit bij kruisbandletsel) en de mate waarin de patiënt actief is of wil zijn. Ook het lichaamsgewicht speelt altijd een belangrijke rol.
Het doel van alle kraakbeenbehandelingen is functie herstel en vermindering van pijn en zwelling gepaard aan een betere belastbaarheid.
De vervangbehandelingen betreffen een grotere ingreep en worden thans alleen gedaan wanneer het vermoeden bestaat dat minder ingrijpende reparatiebehandelingen niet tot voldoende resultaat zullen leiden.
Zoals al vermeld worden lichaamsgewicht, belastings-as van het been en stabiliteit van de knie als de “key-issues” beschouwd bij de behandeling van kraakbeenletsels. Het heeft kortom geen enkele zin om bij een adipeuze patiënt met een O-been en een voorste kruisband instabiliteit alleen een kraakbeen defect ter plaatse van bij voorbeeld de mediale condyl te behandelen!
Een ander belangrijk aspect is de zeer voorzichtige en lange revalidatie waarbij vaak langere tijd (minimaal 6 weken) niet mag worden belast. Het totale herstel kan gemakkelijk tot een jaar duren.